Larry Cohen maakte naam als onafhankelijk producent, schrijver en regisseur van low budget horrorfilms als It’s Alive en God Told Me To. High concept films met een sterk basisidee waarin het minder gaat om het shockeffect van de film dan de aanval op heersende taboes. Toen hij in 1981 werd ingehuurd om de Mickey Spillane-verfilming van I the Jury te schrijven en te regisseren, wilde hij zijn eigen improviserende stijl daarop toepassen. Hij werd ontslagen maar sloeg direct terug door snel een nieuwe productie op poten te zetten. Dat werd Q, of Q The Winged Serpent. De film opende tegelijk met I the Jury maar deed het veel beter aan de kassa.

De film is een variant op het subgenre dat al een tijd uit de gratie was (al is de King Kong verfilming uit 1976 een uitzondering): dat van een gigantisch monster dat huishoudt in New York. In dat soort films gaat het vooral om het monster en de strijd daartegen, maar Larry Cohen keert het om. Het monster is lomp en niet erg eng, zeker ook door het beperkte budget, maar in Q gaat het vooral over het verhaal eromheen. Een verhaal over een mislukte crimineel die bij toeval het nest van het beest vindt en er een slaatje uit wil slaan.

Deze Jimmy Quinn (een geweldige Michael Moriarty), tevens parttime muzikant en eeuwige loser, is tijdelijk van de drugs en drank af. Als er in New York een golf van onverklaarbare moorden plaatsvindt waarbij mensen van hoge daken worden geplukt, is Jimmy met heel andere zaken bezig. Als een juwelenroof, waarbij hij chauffeur is, mislukt, slaat hij op de vlucht. In een nogal bizarre move beland hij in het Chrysler building, waar hij helemaal naar de top klimt. Daar vindt hij een nest met een gigantisch ei.

De detectives Shepard en Powell (David Carradine & Richard Roundtree) die de moorden op moeten lossen, moeten concluderen dat het om een gigantische vogel gaat. Als Jimmy hoort over de moorden, realiseert hij zich dat hij geld kan eisen van New York voor de info die hij heeft. Er blijkt ook nog een verband met een andere reeks gruwelijke moorden, waarbij de slachtoffers vrijwillig lijken te zijn gevild. Als Carradine en consorten het beest uiteindelijk te lijf gaan, gebeurt dat op typisch Amerikaanse wijze; met veel vuurkracht en weinig denkkracht.

Los van het niet zo geslaagde monster (dat eigenlijk de Aztekengod Quetzalcoatl is), is Q een prima film. Michael Moriarty is een genot om te zien als de dolende en manische Jimmy in een stad die net zo loserig is als hijzelf. Een serie als The Deuce kan weliswaar proberen om de viezigheid van New York in de jaren zeventig en begin tachtig te laten zien, maar als de film op locatie en in de periode is opgenomen wordt het pas echt duidelijk. Het is nauwelijks te geloven dat het fameuze Chrysler gebouw er ooit zo uit zag en de interieurs en exterieurs in New York ademen al net zo’n gevoel van hopeloosheid uit. Daarmee is Q niet alleen een bijzondere loot aan het monsterfilmgenre maar biedt de film ook een unieke blik op het verleden van The Big Apple.