Een elegie. Ik moest steeds aan dat woord denken, Een drieëneenhalf uur durende klaagzang over en ode aan een verdwenen tijdperk. Martin Scorsese sluit een tijdperk af met The Irishman. Ten eerste dat van hemzelf. Het zal niet zijn laatste film zijn, maar het is waarschijnlijk wel de laatste keer dat hij zo uit kan pakken met een film over een thema, een wereld en een tijdperk die hem zo aan het hart liggen. Hetzelfde geldt voor de drie hoofdrolspelers. DeNiro, Pesci en Pacino zijn acteurs die iconen zijn van de maffia- en crimefilms zoals we die kennen. Acteurs van in de zeventig die, ondanks hun statuur, steeds moeilijker aan mooie inhoudelijke rollen kunnen komen. Pesci was zelfs al met pensioen maar is met heel veel moeite van Scorsese en DeNiro nog eenmaal voor de camera gehaald.

Maar The Irishman is ook inhoudelijk een afscheid van een tijdperk. Voorzover je over ethiek en moraal kan spreken in criminele kringen; in deze maffiawereld met ‘made men’, ‘bosses’, ‘kingpins’, ‘hitmen’, ‘bagmen’, ‘handlers’ en in dit geval ook ‘housepainters’ was sprake van een enorm arsenaal aan ongeschreven regels en wetten. Scorsese heeft een haarfijne kennis van die wereld en dat laat hij hier nog één keer zien.