De filosofische huurmoordenaar is een personage dat erom vraagt om op de hak genomen te worden. Een man die minutieus, consciëntieus, vakkundig en met een enorme dosis geduld zijn dodelijke werk verzet, daarbij nauwelijks praat en over een enorme bak hardware beschikt in de vorm van guns, creditcards en hoofddeksels, is eigenlijk eem wandelend cliché. Dat kun je omzeilen door dit alles in volledige ernst te laten zien, zoals in de fameuze oerfilm van dit genre: Jean-Pierre Melville’s Le Samouraï. Anton Corbijn maakte met The American een hedendaagse variant maar faalde hopeloos. De John-Wickfranchise gaat volledig de andere kant op met een overdosis cartoonesk geweld, overdadige decors en zo mogelijk nog rustigere ‘held’. De versie van David Fincher staat mijlenver af van de gelijknamige film van John Woo. The Killer van Woo is een briljante style-over-substancefilm die clichés omarmt en volledig over the top gaat met shootouts en slow motion. The Killer van Fincher gaat vaak meer richting silly, de vraag opwerpend of we dit serieus moeten nemen of dat het echt satire is. Denk aan de moordende Patrick Bateman in American Psycho of de huurmoordenaars in In Bruges, die vooral met hun eigen sores in ‘fucking Bruges’ bezig zijn.
Fincher en acteur Michael Fassbender blijven in het midden zitten waardoor ik soms in spanning zit en vervolgens weer moet lachen. In de openingscredits, altijd een sterk punt bij Fincher, is een hele reeks moordwerktuigen te zien: messen, geweren, granaten, pillen, ontstekers, gif, slangen. Maar daarvan keert niets terug in de film zelf. De opdracht van de killer gaat, ondanks al die voorbereiding, mis. De rest van de film is hij bezig om de gevolgen te bezweren en wraak te nemen. Daarbij vergeet hij nogal eens om zich aan zijn eigen handboek te houden. In dit proces praat hij overigens voortdurend, maar dan in de vorm van een voice-over. Een stem die nooit aflatende observaties laat horen over de zinloosheid van het bestaan en de problemen waar je als huurmoordenaar mee te maken krijgt. Tot op het absurde af. Dat zijn zulke clichés dat Fincher een komedie lijkt te maken. Fassbender zegt het wel maar het lukt hem niet om eraan te voldoen. Fincher keert echter steeds terug naar serieuze voorbereidingsscènes, de logistieke aanpak van een huurmoordenaar en heftige geweldsuitbarstingen die weing meer met ironie van doen hebben.
Het resultaat is een film die voortdurend balanceert op het strakke koord van de ironie. Juist de twijfel hoe te reageren op de mix van dodelijke ernst en totaal absurdisme maakt The Killer interessant. In de openingsact in Parijs moet Fassbender zijn hartslag onder de 60 zien te krijgen voordat hij van zichzelf de trekker mag overhalen, wat tot een vreemd soort spanning leidt. Een ander goed voorbeeld van dit gebalanceer is de knokpartij tussen de huurmoordenaar en een tegenstander, in een afgelegen huis in Florida. De scène is zo intens, zo lang en zo heftig dat het bijna een cartoon wordt. In een scène in een kantoorgebouw wordt Fassbenders personage, vermomd als portier, door een onwetende bezoeker gekscherend gevraagd of hij een lijk in zijn container heeft liggen (dat klopt), wat tot wat nerveus gelach leidt. Finchers obsessie voor procedures, details en professionaliteit wordt zo door hemzelf op een interessante manier becommentarieerd. De berekenende aanpak van zowel acteur als regisseur leidt tot een onderhoudende maar oppervlakkige film. Een resultaat dat volgens mij precies zo bedoeld was.