4.5/5 

De wereld van de moderne kunst is een makkelijk doelwit voor satire. De pretenties en wollige taal vragen om erom geridiculiseerd te worden. In de openingsscène van The Square wordt de Zweedse museumdirecteur Christian (Claes Bang) geïnterviewd door Amerikaanse journaliste Anne (Elizabeth Moss). Zij stelt hem juist die vraag: wat betekenen die wazige teksten over zijn tentoonstelling nou eigenlijk? Maar Christian blijft schermen met termen als ’topos’ en ‘mega-expositie’. Maar regisseur Ruben Östlund laat het niet bij grappen over de kunstwereld. Hij laat zien hoe de ­elite losgeweekt is van de maatschappij en hun moraal en mededogen heeft uitbesteed.

Östlund volgt Christian terwijl hij de tentoonstelling The Square, in zijn X-Royal museum voor moderne kunst, voorbereidt. Het centrale werk van de tentoonstelling heet ook The Square, en bestaat uit een vierkant ‘waarbinnen iedereen gelijk is’. Om de betekenis daarvan op de kaart te zetten wordt een hip marketingbureau gevraagd er een campagne omheen te bouwen. Als Christians portemonnee, telefoon en manchetknopen worden gerold tijdens een straatroof probeert hij de dader op te sporen, waardoor hij uiteindelijk hard geconfronteerd wordt met zijn eigen vooroordelen en privileges. Net als in zijn films Involuntary, Play en Turist toont Östlund de mens als iemand die wel goed wil doen maar telkens faalt. Christian is zo’n man die bedelaars te eten geeft en nooit een dansuitvoering van zijn dochter mist, maar langzaam verblind is geraakt door zijn succes. Ondanks al die successen en zijn elitaire positie wordt ook Christian heen en weer geslingerd tussen natuur en cultuur. De cultuur lijkt gewonnen te hebben; Christian is succesvol, rijk en heeft aanzien. Maar de vernislaag blijkt flinterdun. Zijn trip van elitaire bovenlaag naar maatschappelijke onderlaag, in de vorm van een anonieme flat en haar worstelende bewoners, doet denken aan Tom Wolfe’s The Bonfire of the Vanities. Daarin komt de rijke beurshandelaar Sherman McCoy hard in botsing met de echte wereld als hij per ongeluk een zwarte jongen aan rijdt in de Bronx.

Östlund speelt met zijn personages die als kinderen in een fantasiewereld rond lopen en geen idee hebben over hoe de wereld echt elkaar steekt. Dat wordt heerlijk geïllustreerd in een scene waarin de kunstelite tijdens een diner wordt geconfronteerd met een performance die diezelfde elite zou moeten waarderen, het is immers kunst, maar die vooral afkeer en agressie op roept. Ook in The Square roept dat soms meer vragen op dan er antwoorden zijn maar dat is juist zo boeiend. Wat zou ik doen als mijn portemonnee en telefoon gerold worden? Wat zou ik doen als ik wist waar ik ze kon vinden? En ik werk ook in de museumwereld, dus wat zegt dat over mijn maatschappelijke blik?