Regisseur Baz Luhrmann besteedt terecht veel aandacht aan de comebackspecial in 1968, maar als die begint is de film pas halverwege. De balans voelt nogal vreemd in deze Elvis biopic. De jaren tussen 1954 en 1958, waarin Elvis zich in recordtempo ontwikkelt van beginnend countryzanger naar superster, een man die grenzen overstijgt en de wereld met zijn muziek veranderde, zouden de kern moeten vormen. Maar ja, Elvis leefde nog een jaar of twintig langer.

Luhrmann wordt vaak beschuldigd van style over substance. Zijn films zijn visueel overdonderend. Een tollende en zwenkende camera die zelden rust vindt, toegevoegde animatie’s, getekende locatienamen en talloze plaatsen in het frame die om aandacht vragen. En dat alles in een enorm tempo. Net als in zijn eerdere films Romeo + Juliet, Moulin Rouge! en The Great Gatsby, schept Luhrmann er genoegen in te flirten met ‘slechte smaak’. Er is inderdaad heel veel style maar ik heb er van genoten. Het doet denken aan Babylon, de film van Damien Chazelle over de hoogtijdagen van het wilde Hollywood. Ook die werd beschuldigd van overdaad en teveel stijl maar ook dat vond ik dus wel prima.

Manager Colonel Tom Parker (Tom Hanks) is de verteller, een opportunist die grip kreeg op een ruwe diamant en hier dus ook op het verhaal dat verteld wordt. Parker wist niets van muziek maar begreep heel goed dat hij goud in handen had als hij de jonge naïeve Elvis het contract wist te laten ondertekenen waarmee hij 50% van de winst zou opstrijken. Door zijn ogen zien we de carrière van Presley voorbijflitsen. Het kijken naar Austin Butler als de jonge maar ook de oude ster is het grootste genot hier. Butler is geweldig. Als jonge countryzanger (blanke muziek) is hij net zo geinteresseerd in rhythm en blues, een muziekstijl die in het gesegregeerde Amerika is voorbehouden aan de zwarte bevolking. “Is hij blank?!” roept Parker uit, die direct doorheeft dat dit een enorme hoeveelheid dollars gaat betekenen. Zeker als hij Presley tekeer ziet gaan met zijn heupen en hoe tienermeisjes daar weer wild van worden.

Door Parker als verteller te laten fungeren, schept Luhrmann het kader waarmee hij Elvis als commercieel product en als cultureel fenomeen kan laten zien. De jonge ster was beiden: een man die de crossover wist te maken tussen blanke en zwarte muziek, in een periode waarin de mainstream de burgerrechtenbeweging nog niet had omarmd. Maar ook een man die van elk product een succes wist te maken, zolang zijn hoofd er maar op stond. Parker melkte dat volledig uit en Elvis (en zijn familie) wisten daar geen weerstand aan te bieden.

Het is de tragiek van Elvis’ carrière en daarmee ook van de film. Elvis was als persoon niet zo interessant en het lukt Luhrmann ook niet hem interessant te maken. Door de complete controle van Parker wordt Elvis Presley ook nooit de ster die hij had kunnen zijn. Iemand die zelf artistieke keuzes maakt en bepaalt met wie en waar hij optreedt. Elvis bleef altijd in de VS, omdat Parker niet kon vliegen omdat hij geen paspoort had (bleek later). Stel je voor dat Elvis zijn liefde voor zwarte muziek en zwarte muzikanten had kunnen omarmen en zich er wellicht zelfs politiek mee had kunnen verbinden. Dan zou zijn invloed groter kunnen zijn geweest dan die van Muhammad Ali, de man die het gezicht werd van de burgerrechtenbeweging. Tegelijkertijd is duidelijk dat hij zonder Parker verloren was. Elvis was niet geinteresseerd in politiek en burgerrechten. Als Martin Luther King tijdens de voorbereidingen van zijn comebackspecial in 1968 wordt vermoord, lijkt dat een gevoel van rebellie bij hem aan te wakkeren. Maar Luhrmann pakt niet door, ook omdat Elvis niet weet wat hij ervan moet vinden

Chronologisch zijn er wel meer issues. Dat komt ervan als je met zevenmijlslaarzen door de periode 1957-1968 heen gaat. Zijn militaire dienst, zijn vrouw Priscilla en zijn jarenlange en plichtmatige filmcarrière, waarin de ster als zanger vrijwel uitdoofde, krijgen weinig aandacht. Luhrmann probeert dat te ondervangen met montages van krantenknipsels, maar het is een slap aftreksel. Er is veel te doen geweest rond de rol van Tom Hanks, die met zijn accent, prosthetische neus en vetpak een cartoon maakt van Parker. Maar ik vind het wel passen in deze overdadige film over een tragische man die een superster is als hij 20 is en daarna, ondanks de enorme hoeveelheden dollars die hij en Parker verdienen, steeds verder afglijdt. De 1968 special is een korte opvlamming in het pad naar de afgrond. Parker perst Presley volledig uit met zijn vijf vaste jaren in het International Hotel is Las Vegas. Dat daarbij een grote hoeveelheid pillen nodig was en een ‘dokter’ die eigenlijk de gevangenis in had gemoeten, maakt voor Parker niet uit. The show must go on.

Wie Elvis echt was, hebben we niet echt geleerd. Ik heb de biografie van Peter Guralnick nog ongelezen in de kast staan. Daarin zijn de opkomst en ondergang keurig verdeeld in twee delen: Last Train to Memphis, The Rise of Elvis Presley en Careless Love, The Unmaking of Elvis Presley. Toch maar eens aan beginnen.