Halverwege de voorstelling ging het beeld op zwart in Cinerama: pauze. Oh ja. Dat doen ze hier. Ben ik niet meer gewend nu ik vooral thuis kijk. Irene en ik keken elkaar aan en er was een duidelijke blik van herkenning. ‘Ik vind m eigenlijk nogal saai’, zeiden we beiden. En dan was de eerste helft nog de sterkste. Het megaspektakel dat de film ook is wordt uiteindelijk toch vooral herinnerd als een wat saaie en lege blik op een mythische rijkaard die het meisje dat hij wilde niet kon krijgen.
De film ziet er wel prachtig uit en zit vol sprookjesachtige scenes waarin Baz Luhrmann flink uitpakt met zijn blik op het New York van de jaren 20 en Long Island, het schiereiland waarop de rijken hun rijkdom etaleerden. De decadentie spat ervan af. Met voorop de schatrijke Jay Gatsby wiens huis een soort Disneyland is waarin alles mogelijk lijkt. Leonardo DiCaprio is met zijn immer aanwezige glimlach het middelpunt van de film, zonder dat je echt te weten komt wie hij is of wat hij voelt. Het deel voor de pauze waarin die rijkdom en decadentie vooral aan bod komen is het sterkst. Daarna neemt het drama het over, als Gatsby achter zijn geliefde Daisy aan jaagt, en gaat de schwung ervan af. Dat is op zich niet zo erg. Bij drama hoort een wat meer terughoudende stijl. Maar Luhrmann weet niet te raken met dat drama, hij ontroert niet. The Great Gatsby mist een hart en voelt vooral als een videoclip van ruim twee uur met een obligaat liefdesverhaal als contrapunt voor een constante stroom aan bombast en imponeerdrang.