Deze tiendelige serie over het maken van The Godfather duurt langer dan de speelduur van de drie Godfatherfilms samen. Je zou dus kunnen stellen dat The Offer zichzelf iets te belangrijk vindt. Maar als het met zoveel humor en bravoure wordt gebracht, wie ben ik dan om te klagen? Een natuurgetrouwe weergave van het proces is dit niet helemaal. The Offer is vooral een parade van bijna karikaturale types, met voorop de geweldige Matthew Goode als Paramount executive Robert Evans. Goode praat met het tempo van een mitrailleur en creëert in tien afleveringen een manische versie van de door film bezeten Evans.

The Offer lijkt soms op een sitcom met in de hoofdrol producent Al Ruddy, een saaie man die alles kan. Er is geen probleem dat Ruddy niet kan oplossen. Dat begint al voor The Godfather als het hem lukt CBS te overtuigen om een smakeloze sitcom genaamd Hogan’s Heroes uit te zenden. Ook lukt het hem Paramount te overtuigen om een groot risico te nemen met de beginnende maar nu al moeilijke regisseur Francis Coppola en de onbekende acteur Al Pacino. Wanneer gangster Joe Colombo (Giovanni Ribisi) de productie probeert te verstoren, raakt Ruddy bevriend met hem en is hij al snel een geziene gast in diens maffia-crew. Wanneer Al Pacino een contract tekent bij MGM, zet Ruddy Paramount onder druk om een manier te vinden om Pacino eronderuit te krijgen. Wanneer Coppola ruzie heeft met Gordon Willis, overtuigt Ruddy hen om het goed te maken. Wanneer Robert Evans aan de coke gaat, weet Ruddy hem weer op de been te krijgen. Enzovoort. Er is niets dat Al Ruddy niet kan! Evans weet zelf Henry Kissinger naar de première van de Godfather te lokken, maar ook die klus had Al Ruddy vast kunnen klaren.

 

The Offer zit vol visuele aanwijzingen en dialogen die niet alleen een eerbetoon zijn aan The Godfather, maar ook aan andere films uit die tijd. Al snel wordt duidelijk dat The Offer niet per se letterlijk genomen moet worden. Dit is niet het verhaal van hoe Hollywood er eind jaren ’60 en begin jaren ’70 uitzag. Het is een nostalgische fabel over hoe die tijd er in onze herinnering uit ziet. Net zoals The Warriors een fabel is over de gangs in New York in die periode. Een decennium dat blijft fascineren en onze verbeelding blijft prikkelen. Daarin snuift Robert Evans coke in zijn kantoor, doet Ali MacGraw weinig anders dan mooi zijn aan het zwembad, is Frank Sinatra de verbindende schakel tussen Hollywood en de maffia, wandelt Marlon Brando rond in een kimono (zich beklagend over zijn vastgelopen carrière), laten Robert Evans en zijn assistent Peter Bart voortdurend namen vallen van te maken films die we tegenwoordig meesterwerken noemen (maar die destijds vooral hoofdbrekens veroorzaakten bij de studiobazen) en is er elke scène jaren 70 muziek op de achtergrond te horen die we nu klassiek noemen.

Als je eenmaal accepteert dat het allemaal als fantasie bedoeld is, wordt het veel gemakkelijker om The Offer te waarderen. Een rammelend en roddelend Hollywood-verhaal met een flinke dosis maffia, heel veel sigaretten en een heerlijke 70 ’s garderobe met enorme overhemdboorden en slechtzittende broeken. Dan vallen types als de volledig op business gefocuste Barry Lapidus (Colin Hanks) en de excentrieke Gulf+Western ceo Charles Bluhdorn (een heerlijk schmierende Burn Gorman) helemaal op hun plaats. Patrick Gallo als Mario Puzo en Dan Fogler als Coppola zijn best geloofwaardig in hun rollen, al weet Fogler Coppola’s larger-than-life persona nooit helemaal te vangen. Lou Ferrigno (ooit de Hulk) is een maffia-dommekracht die een rolletje krijgt maar geen drie regels tekst kan onthouden. Miles Teller is Al Ruddy, de centrale figuur die echter nogal saai is en ondanks zijn sturende rol in de productie vooral een toeschouwer is. Hij reageert op problemen die opdoemen, dat is het wel. Teller is sowieso een nogal flegmatiek acteur (zie bv ook Whiplash en Top Gun: Maverick), maar hier zet hij nog een tandje bij. Gelukkig is er altijd de absoluut briljante Matthew Goode. Wat een genot om hem hier tekeer te zien gaan.

Zie The Offer dus niet als een nauwkeurig verslag van hoe The Godfather, against a 1000 odds, werd gemaakt. Zie het als een vermakelijk verslag van hoe wij zouden willen dat deze wellicht beste film ooit werd gemaakt.

Ik heb een zwak voor Hollywoodfilms en -series die kijken naar zichzelf en zich afvragen waarom het decennialang lukte om films te maken die creatief zijn maar ook geld opbrengen. Van vroeg Hollywood (Babylon, The Artist en Mank) tot later (Hail, Caesar!, Hitchcock, Once Upon a Time in Hollywood) Tinseltown is altijd de plek geweest waar film vooral een business is, niet een plek waar kunst wordt gemaakt. Door de magneetwerking van de Amerikaanse film, waarnaar iedereen trok die talent had en waar alleen de besten boven kwamen drijven, gingen die twee uitersten lang samen op. Er werden prachtige films gemaakt die ook veel geld opbrachten. Met de ondergang van het klassieke studiosysteem eind jaren zestig en de opkomst van de auteurcinema brak er een spannende periode aan. De toenemende macht van regisseurs die een eigen visie hadden, leidde tot spanningen met studiobazen. Brachten die nieuwe films wel geld in het laatje. Francis Ford Coppola was een van de regisseurs die op deze nieuwe golf surfde en hij kreeg ineens kansen die voorheen onmogelijk leken. Met The Godfather I en II wist hij de ultieme combi’s tussen een auteursfilm en blockbuster te maken. Hij wist dat echter niet vol te houden en kwam later in grote problemen toen zijn films niet genoeg geld opbrachten. Tijdgenoten Steven Spielberg en George Lucas namen het stokje over, maar het is de vraag of zij in hun drang het grote publiek te bereiken zichzelf niet wat kwijtraakten.