John Gilbert, Douglas Fairbanks, Louella Parsons, Clara Bow, Anna May Wong, Josef von Sternberg, Irving Thalberg. Juist omdat ik deze namen ken, zou je kunnen zeggen dat ik niet erg onder de indruk moet zijn van deze hommage aan het eerste gouden tijdperk van de film. Al deze personen komen in een fictieve vorm voor (op Thalberg na) maar erg subtiel gebeurt dat niet. Babylon geeft een beeld van Hollywood in de periode dat het geld niet op kon en de plek bekend stond als magisch, een magneet voor iedere wannabe in het land die beroemd wilde worden. De plot is niet bepaald origineel en de film is vooral een serie set pieces, de een nog extravaganter dan de andere. Regisseur Damien Chazelle (Whiplash, First Man) weet ook eigenlijk niet wat hij wil zeggen met zijn film. Is het een elegie, een ode aan een verdwijnende kunstvorm? Of is de cinema verzekerd van een glorieuze toekomst en dient Babylon om de lange reis daarheen te illustreren?

Jack Conrad (Brad Pitt, die ik hier als een soort kruising tussen John Gilbert en Douglas Fairbanks zie) is de grootste filmster in Hollywood op het hoogtepunt van het stomme-filmtijdperk. De alpha-male die over zijn koninkrijk waakt, ervan overtuigd dat hij de dromen van het gewone volk voedt en dat dit nooit voorbij zal gaan. Nellie LaRoy (Margot Robbie, die zich met een overdaad aan energie op haar rol werpt) denkt dat ze net zo’n grote ster zal worden als Conrad. En Manny Torres (Diego Calva) is een dienaar voor de rijken die ervan droomt iets te maken van zijn leven. De film volgt de lotgevallen van deze drie en anderen om hen heen terwijl ze elkaar in de loop der jaren afwisselen en kruisen, met de komst van The Jazz Singer in 1927 als grote gebeurtenis die alles in Tinseltown laat schuiven. Hun verhaal is het verhaal dat Hollywood altijd vertelt over zichzelf en de mensen die het in stand houden: een verhaal over grote dromen en het grootse leven dat zou kunnen volgen voor uiteindelijk slechts een handjevol mensen.

De titel lijkt een duidelijke verwijzing naar Hollywood Babylon, Kenneth Anger’s beruchte boek uit 1959 over de gouden eeuw van Tinseltown. Het was mede verantwoordelijk voor de verankering van het idee dat de glitter en glamour van de showbusiness gepaard ging met een louche onderbuik van seks, drugs en geweld. Ten koste van vrouwen en homo’s en gevoed door de roddelbladen. De film haakt duidelijk aan op dit idee, ook al werd snel duidelijk dat Anger veel van zijn verhalen had verzonnen en het vooral een aanval was op een systeem dat hij verachte. Het sensationalisme dat zo centraal staat in het boek vormt ook hier het hart, maar toch vind ik de film wel beter te genieten. Babylon is te lang en laat vooral heel veel stereotyperingen zien en het einde, waarin Chazelle iets lijkt te willen zeggen over de traditie en over de toekomst, is echt misplaatst. Maar ik vond het eigenlijk wel heel fijn om juist de clichés over het Babylonische Hollywood met zoveel branie en overdaad uitgeserveerd te zien. In al die extravaganza geeft de film ook nog eens een goed beeld van hoe moeilijk het eigenlijk is om een film te maken en dat het een wonder is dat de eerste geluidsfilms überhaupt ooit tot een goed einde werden gebracht. Hollywood is een vuur waarin potentiële sterren de kans krijgen om kortstondig fel te branden om daarna uit te doven en te verdwijnen in de geschiedenis. Daaromheen cirkelen de anonieme anderen, al die mensen die aangetrokken worden door het vuur maar nooit zullen stralen en hun einde vinden in het donker. Het is een archetypisch beeld dat hier met veel aplomb, maar ook veel bravoure wordt getoond.